maandag 12 februari 2018

Hans Stolp over 'Orgaandonatie (stof tot nadenken)


Het lot van de donor...
Een bijzondere droom
Ter voorbereiding op dit thema over Orgaandonatie, tikte ik onlangs (antiquarisch) een bijzonder boek op
de kop.
De titel luidt: Hart en ziel, de wonderbaarlijke gevolgen van een harttransplantatie.1
Het boek vertelt het levensverhaal van Claire Sylvia.
Toen Claire, een Amerikaanse vrouw, drieënveertig
jaar oud was, werd ze ernstig ziek.
Ze bleek een zeldzame longziekte te hebben.
Genezing was niet meer mogelijk.
Haar enige overlevingskans was een hart-longtransplantatie.
Vijf jaar later, toen ze achtenveertig jaar oud was, doodziek en aan het einde van haar krachten,
kreeg ze nieuwe longen en een nieuw hart – het levensreddende geschenk van een onbekende donor. De ingrijpende operatie redde haar leven, maar had daarnaast nog andere gevolgen die haar leven ook
in geestelijk opzicht voorgoed veranderden.

Het ziekenhuis, waar Claire haar nieuwe longen en hart ontvangen had, maakte de naam van de donoren nooit bekend.
Een regel die strikt gehandhaafd werd.
Ook Claire wist dus niet aan wie ze haar nieuwe
longen en haar nieuwe hart te danken had.
Maar kort na de operatie kreeg Claire een indringende droom over een jongeman die ze ontmoette op een grasveld. Hij heette Tim.
Als ze (in de droom) na een kort gesprek weer
afscheid neemt van Tim, kussen ze elkaar.
En, vertelde Claire later, daarbij adem ik hem in mij op. Het voelde, alsof ik nog nooit zo diep ademgehaald had als op dat moment.
En ik wist dat wij tweeën, Tim en ik, voor eeuwig bij elkaar zouden blijven.
Op zoek naar haar donor
Nu was Claire een vrouw die altijd al in dromen en hun betekenis voor het gewone leven was geïnteresseerd. Toen ze wakker werd uit deze droom, realiseerde ze zich onmiddellijk dat Tim, de jongeman met zandkleurig haar uit haar droom, haar donor moest zijn.
In haar droom begon de achternaam van Tim met
een L: Tim L.
Ook nu, bij haar tweede verzoek, weigerde het ziekenhuis haar nadere informatie over haar donor te geven - en wel ter bescherming van de familie van
de donor.
Maar enige tijd later kreeg ze van een vriend het
advies om in kranten uit de tijd kort voor haar transplantatie, op zoek te gaan naar overlijdensadvertenties.
En inderdaad: in een krant uit Boston vindt ze een overlijdensadvertentie van een achttienjarige
jongeman, Tim Lasalle, die op zijn achttiende jaar bij een motorongeluk was omgekomen, vlak voordat Claire nieuwe longen en een nieuw hart had ontvangen. Tim Lasalle, ofwel de Tim L. uit haar droom: hij moet,
zo realiseert Claire zich meteen, haar donor zijn.
Als ze op zoek gaat naar de familie van Tim en met zijn ouders, broers en zusters in gesprek raakt, vallen bij dat gesprek vele puzzelstukjes op zijn plaats. Allereerst blijkt dat Tim inderdaad zijn longen en zijn hart voor transplantatie heeft afgestaan.
Ook andere dingen blijken te kloppen.
Zo had Claire na de transplantatie plotseling een onbedaarlijke behoefte gekregen aan kipnuggets, groene paprika’s (waaraan ze voor haar operatie een hekel had) en aan bier.
Het bleek dat Tim daar altijd dol op was geweest
en dat bij voorkeur at en dronk.
Samenleven met de ziel van de donor
Nu begint Claire te begrijpen, waarom ze na de operatie zo’n ingrijpende, maar ook zo’n onbegrijpelijke identiteitscrisis had gehad: omdat de ziel van Tim door detransplantatie op de een of andere manier met haar verbonden was geraakt. Meteen al na de operatie had ze het gevoel gekregen dat er iemand anders bij haar was.
Dat had ze toen echter nog niet kunnen begrijpen
en dat had haar in grote verwarring gebracht.
Maar nu begint het tot haar door te dringen dat Tim mét haar en op een bepaalde manier zelfs dóór haar heen leeft en dat ze moet leren met hem samen te leven!
Ze merkt aan allerlei dingen dat ze na de transplantatie sterk veranderd is en dat ze bijvoorbeeld ook andere karaktertrekken heeft gekregen die met die van Tim overeenkomen.
Zo is ze krachtiger en uitgesprokener geworden, iets dat ook anderen opvalt.
Ook heeft ze na de transplantatie nooit meer last gehad van migraine, waarvan ze voor die tijd altijd veel last van had.
In latere jaren begint ze, terugkijkend, ook allerlei andere dingen te begrijpen die ze in de begintijd niet plaatsen kon:
Dat haar vrienden en zelfs haar familieleden haar na terugkeer uit het ziekenhuis als vreemden voorkwamen en dat ze weer opnieuw aan hen moest wennen en
met hen op een nieuwe manier moest leren omgaan.
Dat ze zich na terugkeer uit het ziekenhuis gevoeld had als een buitenaards wezen dat zojuist op een vreemde, onbekende planeet was afgezet: ze
herkende haar eigenwereld niet meer en voelde zich
er een vreemde.
Dat ze sinds haar operatie werd getrokken naar
mensen die veel jonger waren dan zij en dat ze
zelfs een tijdlang met een veel jonger iemand (van de leeftijd van Tim) een relatie kreeg.
Een lotgenotengroep
Omdat Claire zich afvraagt of iedereen die een transplantatie heeft ondergaan, zulke ingrijpende ervaringen heeft, richt ze een ontmoetingsgroep op
voor mensen die een harttransplantatie hebben ondergaan.
In de veiligheid van deze kring van lotgenoten doen de aanwezigen veelzeggende uitspraken.
Zo was Mario bijvoorbeeld dol op dansen.
Maar na zijn harttransplantatie kon hij niet meer
dansen: het lukte hem niet meer het dansritme te pakken en dat tijdens het dansen te bewaren.
Voor hem was het duidelijk: dat lag aan zijn donor.
Mario vertelde: Ik heb zelfs een keer hardop in het openbaar geschreeuwd dat ik niet meer kon dansen, omdat hij (mijn donor) niet wist hoe het moest!
Thomas (ruim veertig jaar) kreeg na zijn transplantatie een totaal andere persoonlijkheid.
Dat uitte zich ook in het feit dat hij na zijn transplantatie een andere woordenschat had gekregen en woorden gebruikte die hem voordien vreemd waren.
Hij vertelde: Ik geloof dat de geest van mijn donor nog steeds in de buurt is.
Mary had er grote moeite mee om te leren aanvaarden dat haar nieuwe hart niet alleen van haarzelf was.
Toen verscheen haar grootmoeder in een droom die haar vertelde dat ze haar hart moest leren delen!
Alleen zo kreeg ze er vrede mee dat ze moest leren samen te leven met de geest van haar donor.
Alle leden van deze lotgenotengroep zag het nieuwe hart als vertegenwoordiger van een ander wezen dat
nu ook in hen leefde: ze hadden het sterke gevoel dat iemand anders met hen samenleefde die ze serieus moesten nemen.
De gevolgen voor de donor
De ervaringen van Claire en haar lotgenoten maken duidelijk dat orgaantransplantatie allereerst voor de ontvanger of ontvangster een ingrijpende ervaring is, met name ook op het geestelijke vlak.
Helaas is er voor dit aspect in de medische wereld
nog weinig (of geen) aandacht.
Uit de ervaringen van Claire wordt daarnaast duidelijk dat orgaandonatie ook voor de donor gevolgen heeft
die zelfs beslissend blijken te zijn voor zowel zijn weg
in de geestelijke wereld, als voor zijn volgende incarnaties.
Dat wordt als volgt duidelijk:
We zagen in de ervaringen van Claire en andere lotgenoten dat de ziel van de donor kennelijk
verbonden blijft met de organen die voortleven in het lichaam van de ontvanger.
Met het orgaan komen immers bepaalde zielenkwaliteiten van de donor mee.
Dat heeft als gevolg dat de donor op geestelijk vlak nauw verbonden raakt met de mens in wie zijn
organen voortleven: donor en ontvanger leven op
een bepaalde manier samen in het lichaam van de ontvanger.
En dat betekent dan weer dat de reis van de donor
naar de geestelijke wereld bemoeilijkt wordt: hij (of zij) blijft aan de aardse sfeer gekluisterd en kan daardoor niet opklimmen naar hogere geestelijke werelden.
Marieke de Vrij zegt het zo: zolang het hart (van de donor) nog klopt, kan de ziel zich nimmer terugtrekken in de geestelijke wereld.
Een deel van de zielenkwaliteit is nog in het donororgaan aanwezig en leeft voort in het lichaam
van de ontvanger en wordt in de loop van de tijd
steeds sterker vermengd met de energie van de ontvanger.
Je mag dit werkelijk een offer noemen: iemand die na zijn of haar dood (tijdelijk) afziet van een verblijf in de hogere geestelijke werelden om het een ander mens mogelijk te maken langer op aarde te kunnen verblijven. Alleen: voor de meeste donoren is dit een onbewust geschenk.
Ze wisten immers, toen ze besloten om te zijner tijd donor te worden, niet dat dit besluit zulke ingrijpende gevolgen zou hebben voor hun reis (na hun dood)
door de geestelijke werelden.
Claire Sylvia wist in haar droom dat Tim, haar donor,
en zijzelf voor eeuwig bij elkaar zouden blijven.
Dat is eigenlijk logisch: omdat Claire en Tim op zielsniveau samenleven in het lichaam van Claire, ontstaat er een onlosmakelijke band die hen in alle volgende levens weer bij elkaar brengt.
De vraag rijst natuurlijk of we dit een donor mogen aandoen? Mogen we haar (of hem) ook na haar
(of zijn) dood blijven kluisteren aan het aardse leven? En mogen we hem of haar zodoende beletten de
hogere geestelijke werelden binnen te gaan?
En wat zijn de gevolgen voor de donor van deze blijvende verbinding met de aarde over de dood heen?
Organen werden in kanopen bewaard:
(Kanopen. www.de.academic.ru)
In de derde na-Atlantische cultuurperiode, de Egyptische cultuurperiode (2907 v. Chr. – 747 v. Chr.) werd het lichaam van vooraanstaande persoonlijkheden zoals de Farao’s na hun dood gemummificeerd.
Dikwijls werden daarbij ook hun organen in speciale kruiken – kanopen genoemd – geconserveerd en bij
de mummie bewaard.
De kanopen werden aan het voeteneinde gezet of in een speciale nis bij de mummie bewaard.
De priesters handelden met opzet zo: door het
lichaam te balsemen en de organen te conserveren werd de dode aan zijn (fysieke) lichaam en zijn
organen op aarde gebonden en kon hij niet opstijgen naar de geestelijke wereld.
Daardoor kon de dode een soort brugfunctie vervullen tussen het aardse leven en de geestelijke wereld.
De priesters (die in die tijd steeds moeilijker uit hun lichaam konden treden om de geestelijke wereld
binnen te gaan) gebruikten dit kanaal om alsnog met
de geestelijke wereld in verbinding te komen.
Omstreeks 3000 v. Chr. was immers het Kali Yuga of
het IJzeren Tijdperk begonnen, waarin het gordijn naar de geestelijke wereld langzaam werd dichtgedaan.
Het was daardoor dat de priesters niet meer zo gemakkelijk in verbinding konden treden met de geestelijke wereld.
De bedoeling van het dichtgaan van het gordijn naar
de geestelijke wereld was dat de mens daardoor thuis zou raken op aarde en zou leren de aarde en het aardse leven zorgvuldig te behoeden.
Nu had de mummificatie van het lichaam en het conserveren van de organen van de dode grote gevolgen voor de gestorvene.
Hij werd, zoals we zagen, aan zijn aardse lichaam gebonden, waardoor hij niet kon opstijgen naar de geestelijke wereld.
Het gevolg daar weer van was ingrijpend: zijn
aandacht werd (in het leven na de dood) niet op de geestelijke wereld en op zijn reis door die wereld gericht, maar juist op de aardse wereld.
En dat had weer als gevolg dat de gestorvene later,
in een volgend leven, naar de aarde terugkeerde met een versterkte gerichtheid op het aardse leven, ofwel, zoals wij dat nu zouden noemen, met een sterk materialistisch gekleurde levenshouding.
Egypte herhaald
Wij leven nu in de vijfde na-Atlantische cultuurperiode (1413 na Chr. – 3573 na Chr.). De vijfde periode is
altijd een herhaling van de derde periode, en wel een herhaling-op-een-hoger-niveau.
Maar wat houdt die herhaling dan wel in?
In de mogelijkheid van orgaandonatie mogen we een herhaling zien van de mummificatie en het
conserveren van de organen uit de Egyptische tijd.
Zowel door het conserveren van de organen in de Egyptische tijd, als door de orgaandonatie van tegenwoordig wordt de gestorvene na de dood aan het aardse leven gekluisterd: hij kan niet opstijgen naar de hogere geestelijke werelden.
Was dat echter in de Egyptische tijd nog zinvol, nu is dat juist niet zinvol meer. In de Egyptische tijd moest de mens immers nog leren om thuis te raken op aarde.
En dus was een toenemende gerichtheid op de materie (in een volgend leven) zinvol voor de opdracht die de mens in die tijd door de geestelijke wereld werd toevertrouwd.
Maar nu, in deze tijd, moeten we juist leren ons los te maken van het materialisme ofwel van onze gerichtheid op het aardse leven om ons bewust te worden van de geestelijke wereld.
Dat heeft alles te maken met de zo bijzondere wending die zich in 1899 voltrok: toen eindigde het Kali Yuga of het IJzeren Tijdperk.
Vanaf dat moment moest de mens weer leren om in verbinding te treden met de geestelijke wereld.
Sinds 1899 moeten we onze blik van de aarde
verheffen naar de geestelijke wereld, zodat we het aardse leven leren vergeestelijken.
BDE’s (bijna-doodervaringen), engelervaringen, het inzicht in karma en reïncarnatie, en het besef van het voortgaande leven aan de overkant van de dood: het zijn maar een paar voorbeelden die laten zien dat het gordijn dat de geestelijke wereld afgeschermd hield, weer doorzichtig begint te worden. In deze tijd is het
dus onze opgave om niet verder weg te zakken in de materie, maar om de wereld van de materie te leren verbinden met de wereld van de geest.
Maar donoren worden nu juist door het afstaan van
een orgaan in een volgend leven nog materialistischer, nog sterker gebonden aan de aardse wereld, in plaats van dat zij leren om de aardse wereld met de geest te verbinden.
Zij komen in een volgend leven terug met een eenzijdige, uitgesproken materialistische levenshouding. Dat betekent dat orgaandonatie vanuit dat perspectief gezien niet zinvol is, maar juist de menselijke ontwikkeling op aarde blokkeert.
De mensheid zal (mede) daardoor wegzakken in een beklemmend materialisme, in plaats van de verbinding te vinden met de wereld van haar herkomst, de geestelijke wereld.
Ik vond en vind het persoonlijk ingrijpend om mij de consequenties van dit inzicht bewust te worden. Daarom zegt Marieke de Vrij ook dat het spreken over dit onderwerp de zwaarste opgave is die haar tot nu
toe werd toevertrouwd.
Maar, zegt ze, wanneer ik niet spreek, zullen er meer orgaandonaties plaatsvinden met alle gevolgen van dien.
Een dubbel gevoel
Ik merk dat velen van ons een dubbel gevoel hebben
bij de vraag die de overheid ons stelt: of we bereid zijn na onze dood onze organen af te staan aan een ander. Enerzijds lijkt het een daad van liefde om op die vraag ja te zeggen: iemand anders kan immers geholpen worden met organen waar jij niets meer aan hebt.
Vanuit dat gezichtspunt spreekt het haast vanzelf dat je ervoor kiest om donor te worden.
Maar anderzijds hebben velen van ons een
onbestemd gevoel dat hen huiverig maakt om toestemming te geven, al weten velen niet eens waar die terughoudendheid nu eigenlijk vandaan komt.
Ik vermoed dat dit komt omdat we intuïtief aanvoelen
dat we met orgaandonatie ingrijpen in allerlei kosmische wetten waar we tot nog toe geen zicht op hadden.
Zelf heb ik vanuit dit onbestemde gevoel in het verleden geen toestemming gegeven voor orgaandonatie.
Tot slot
Natuurlijk spelen er rond de vraag naar wel of geen orgaandonatie nog andere overwegingen een rol. Bijvoorbeeld het hersendoodcriterium.
Ook de vele vragen rond dit hersendoodcriterium brengen mij er persoonlijk toe, om geen toestemming
te geven voor orgaandonatie.
Maar daar vertel ik graag meer over op onze themadag over dit onderwerp.
En ten slotte: ieder mens moet in vrijheid zelf beslissen. Dat geldt ook voor de inzichten die ik in dit artikel voorleg. Voel maar, wat deze inzichten jou doen en
wat je er wel of niet mee kunt of wilt doen.
Het gaat er immers om dat wij leren luisteren naar wat als waarheid en inzicht leeft in ons eigen hart en niet om wat anderen ons als waarheid voorhouden!
~Hans Stolp

1 Claire Sylvia, Hart en ziel, De wonderbaarlijke gevolgen van een harttransplantatie, Uitg. Luitingh – Sijthoff, Amsterdam, 1997
Bron: "De Verwachting" nr 68 van Stichting de Heraut.
Met toestemming van de auteur Hans Stolp

Geen opmerkingen :

Een reactie posten